Laatste kans

‘Ting, ting, ting’. Met een beheerste slag op de klankschaal en zijn Vlaamse tongval leidt de leraar de meditatie in. ‘Vertraag, haal diep adem en ga met je aandacht naar binnen’. Zittend in de lotushouding motiveert hij mij en mijn medecursisten hem te volgen, zijn ogen gesloten, zijn handen keurig gevouwen voor zijn buikchakra. Mindfullness; het ziet er zo verdomd gemakkelijk uit, maar het enige wat ik voel zijn mijn billen die als twee halve manen in het kussentje onder me branden. Ik maak er een grapje over tegen een andere cursusgenoot. Met zijn vinger voor zijn beide lippen maakt hij me duidelijk dat ik mijn mond moet houden. Een beetje geschrokken kijk ik terug. Stil zijn blijkt een serieuze zaak. Is het daarom dat ik weerstand voel? Ik ben bang voor de stilte, omdat ik niet weet waar die me brengt. Aarzelend sluit ik mijn ogen en probeer te doen wat me zojuist is uitgelegd; elke uitademing tellen. Dat doe ik gedisciplineerd terwijl ik al mijn andere zintuigen inschakel om de omgeving in de gaten te houden. Mijn buurvrouw ademt zwaar, alsof het haar moeite kost de zuurstof binnen te krijgen.

Opeens zie ik hem weer. Met moeite kreeg hij zijn laatste lucht binnen. Vanuit de deuropening keek ik naar mama. Haar handen gevouwen. Biddend, smekend bijna, zat ze voorovergebogen naast zijn bedje. Haar rode betraande gezicht stak af bij zijn steeds witter wordende huid. ‘Ga naar je kamer Karin’. Mijn vader kwam de trap op en stuurde me weg. Bang en angstig kroop ik in mijn bed vanwaar uit ik mijn moeder huilend hoorde jammeren.

In de verte hoor ik een bel. Het blijkt het geluid van de klankschaal te zijn. Ik voel de overweldigende pijn die ik als zevenjarige ook voelde. Ik schrik ervan en besluit in een seconde dat ik hier niet meer wil zijn. Nog voordat de leraar mij kan vragen wat er aan de hand is pak ik mijn schoenen en ren ik het wijkgebouw uit. Snelwandelend kies ik een onlogische route, weg van daar. Zolang ik maar uit het zicht ben van mijn medecursisten. Hijgend probeer ik wat slokjes te nemen uit mijn waterflesje. Mijn mond voelt droog van al die ademteugen. ‘Sta even stil’ spreekt mijn onderbewuste me toe. Maar ik heb de moed niet, bang om opnieuw de pijn van net te voelen. Ik vlucht liever. Pas als de pijn weer verstopt zit onder een dikke laag levenseelt durf ik weer naar huis.

Thuis vraagt Rob direct hoe het was. ‘Mwah ging wel’ hoor ik mezelf liegen. ‘Ik weet niet of dit iets voor me is.’ Voordat ik mijn echte gemoed verraad loop ik naar de keuken voor een kop thee. Als ik al op de gang sta hoor ik ‘m zeggen ‘Je moeder heeft gebeld. Ze was behoorlijk in de war en het klonk dringend.’ Alsnog loop ik snel naar de keuken. In mijn ooghoek zie ik een reep chocolade liggen en verlang ernaar die naar binnen te werken en even niks meer te voelen. Met een ruk trek ik de wikkel eraf. De moeite om stukjes af te breken neem ik niet. In een rap tempo kauw ik de reep tot een zoete, romige substantie die als een warme troost door mijn slokdarm glijdt. Dan gaat de huistelefoon. Dat moet mijn moeder zijn. Niemand anders belt met dit toestel. Mijn maag knijpt samen en even proef ik de chocolade die ik zojuist heb doorgeslikt. Als ze op dit tijdstip belt kan dat weinig goeds betekenen. ‘Met Karin’. ‘Karin, met mam.’ De frêle stem van mijn moeder bezorgt me onaangename kippenvel. ‘Ik bel over papa. Het gaat niet goed. Hij heeft een longembolie. De dokter denkt dat hij nog maar een paar dagen heeft.’ Het lijkt of de wereld, net als mijn hart, verlangzaamt. In een automatische beweging laat ik de telefoon van mijn oor glijden en even rusten op mijn borst.  Alsof het apparaat ook moet bijkomen van dit nieuws. Ik herpak mezelf en probeer het gesprek voort te zetten. ‘Waarom vertel je dat nu pas?’ ‘Het is allemaal heel snel gegaan. Ik wilde je ook niet eerder lastig vallen na alles wat er gebeurd is. Maar hij zou het fijn vinden om je nog een keer te …’ Ze kan haar zin niet afmaken, ze breekt. Ik merk dat mijn ademhaling naar boven kruipt en voel de weerstand toenemen. ‘Ik denk erover na.’ Dan druk ik snel op de rode toets.

Mijn ogen zoeken herkenningspunten in de omgeving. Tegelijkertijd ben ik bang er een glimp van op te vangen. Ik schakel de cruise control in. Opletten én de snelheid in de gaten houden is vandaag teveel gevraagd. Rob bood aan om te rijden, maar ik wil dit alleen doen. Terug naar mijn jeugd om te zoeken wat ik ben kwijtgeraakt. ‘Misschien is dit wel je laatste kans om vragen te stellen’ zei hij toen ik hem vertelde waarom ik aarzelde of ik wel afscheid wilde nemen. Nu het dichterbij komt ga ik toch twijfelen.

Ik word stil van binnen als ik mijn oude dorp binnen rijd. Het veldje waar ik met mijn broertje vroeger tikkertje speelde ligt er verlaten bij. Eigenlijk is het te moeilijk om opnieuw te beleven. Het blijft maar donker in mijn hoofd. Ik hoor de kerkklok 11 keer slaan. Als ik langs het kerkhof kom dwalen mijn gedachten af. Alleen daar bestaat hij. Zal daar straks verandering in komen als pa er naast komt te liggen? Het gevoel te moeten zwijgen komt weer boven. Erger wordt het als ik mijn eigen straat nader. Het oude huis voelt als de plek in een vorig leven dat nooit echt het mijne was. Maar ik moet er naar terugkeren.

Terwijl ik de woonkamer binnen schuifel hoor ik gerochel. Het ruikt muf. Is dit hoe de naderende dood ruikt? Opnieuw zie ik mijn stervende broertje weer voor me. ‘Karin?’ Mijn vader probeert zich met veel moeite op te richten als hij ziet dat ik het ben. Als ik hem zo zie voel ik het medelijden mijn hart binnensluipen. Even schaam ik me voor al die jaren stilte… ‘Blij dat je gekomen bent.’ Hij gebruikt alleen de woorden die nodig zijn. Ik voel het koude zweet in zijn handen. Het kost me moeite hem aan te raken. Maar ik wil niet weg. Vluchten voor de dood heeft me tot nu toe weinig gebracht in dit leven. In de auto heb ik alle antwoorden door mijn hoofd laten gaan op de vraag waarom ik al die jaren niks van me heb laten horen. Maar in plaats van vragen krijg ik een zachte blik. ‘Ik ga naar Robin toe Karin. Ik voel het.’ De naam van mijn broertje, hij spreekt hem uit. Ik had me alles bij dit afscheid voorgesteld, behalve dat. Zachtmoedig glimlach ik terug. En terwijl de tranen in mijn ogen branden zeg ik: ‘Zijn naam uitspreken is het mooiste afscheidscadeau dat je mij kon geven pa.’ ‘Dat weet ik Karin. Eindelijk doet het geen pijn meer om zijn naam te noemen, omdat ik weet dat het weerzien nabij is.’ En dan omhels ik mijn vader, voor de eerste en de laatste keer. We hoeven niks meer te zeggen.

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *